donderdag 17 juni 2010

Bloed, zweet en tranen in het grootste dorp van Zwitserland



Zürich, 17 juni 2010. Het is twee weken geleden dat ik mijn eindpresentatie hield. Dat betekent dat het semester in mijn geval zo goed als voorbij is en dat het goede leven theoretisch zou kunnen beginnen. Een discus hernia en een been dat half functioneert, doen mij echter niet verder komen dan de buurtsuper. Terwijl de Zwitser zwemt in meren en rivieren, lig ik met de benen in de lucht. Een flashback. Heb ik eindelijk genoeg zonnebrand op mijn voeten gesmeerd, is het de rug die mij deze keer tot buitenlands artsbezoek dwingt. Zo stond de maand mei niet alleen in het teken van een strijd met het veeleisende Zwitserse onderwijs, maar ook met die van mijn lichaam. Met een werkplek die zich van zittend naar fulltime staand heeft verandert ben ik nu eindelijk in staat om terug te blikken. De kluizenaar bericht.

Het is eind april wanneer ik wordt teruggevloten door m’n lichaam. Gevoed door berglucht en adrenaline ben ik op dat moment in staat om tijdens hardlooptrainingen boven de zestien kilometer per uur te lopen, klik ik polylines als een chinese stageloper bij Rem Koolhaas en voel ik mij de conciërge van mijn straat, het ritme van zijn bewoners tijdens de vier dagdelen observerend. De sportarts constateert overbelasting en raad aan minder te gaan lopen. Binnen een week wordt er niet meer gesport, gissen specialisten naar de oorzaak van de pijn in m’n lies en zie ik het semester bijna uit m’n handen glippen. Na maanden te hebben geleefd als kluizenaar, kon het toch niet waar zijn dat ik het ontwerp van mijn hotel in Rome moest laten varen door een ogenschijnlijk bescheiden probleem in mijn lies. Met extra rust gedurende de dag waarbij ik onrustig naar mijn plafond staarde besloot ik het project hoe dan ook af te sluiten. Mijn wand vol schetsen, referenties en ander beeldmateriaal leverden mij langzaam maar zeker het gevoel op te leven in mijn eigen hotel in plaats van mijn Zwitserse studentenhuis. Zo werd ik ’s morgens afwisselend wakker in mijn hotellobby of supersuite en waren het de goedkope gordijnen van de woningcorporatie die mij weer met beiden benen op de grond moesten zetten. Met nog vier weken te gaan was het een kwestie van de ‘kop dr veur’, zoals ze in Groningen zouden zeggen.

Een kroonluchter aan het plafond? Hij kon wel gek zijn. Het moderne stiefkind waarvoor ik tijdens het semester al was uitgemaakt wilde best wat classicistische concessies doen tijdens zijn semester bij Kollhoff, maar die kroonluchter konden ze vergeten. En zo discussieerde ik met mijn assistent over kleuren marmer, houten vloeren, stuctechnieken en glanzende materialen. Een lobby zonder bloemen was ondenkbaar, een trap zonder dubbeldikke leuning te bescheiden. Gelukkig was het oom Hans die op de tussenkritiek dagen over de essentie van architectuur sprak in plaats van zijn interessante, maar soms irrelevante, randverschijnselen. Ik zag geen andere mogelijkheid dan eerst de vorm en proporties van een ruimte te bepalen alvorens ik hem volplakte met marmer. Toen ik in de laatste weken met de assistent van de professor over mijn ontwerp sprak was ik gedwongen mijn punt kracht bij te zetten door een donkere niet-mee-te-spotten-blik. Zo wist ik de kroonluchter af te houden en de bloemen over te laten aan de lokale florist bij oplevering.

Gezien de warming up van het semester al een race leek, hield iedereen zijn hart vast voor de eindsprint. En zo nam langzaam maar zeker de werkdruk toe. De plotter in de studio begon overuren te draaien, de avonden werden langer. De bouwlampen probeerden ’s nachts daglicht te suggereren, de witte gezichten lijken te vermengen met de gestuukte wanden. Met nog anderhalve week te gaan zagen we die woensdagmiddag, anderhalve week voor de eindpresentatie, een e-mail oppuppen in onze mailboxen. De boodschap was duidelijk. In anderhalve week moesten er zes A0 posters worden gemaakt op acceptabel Zwitsers topniveau plus een 1:50 gipsmodel. Ik dacht terug aan de woorden van mijn assistent, toen hij de zaterdagavond daarvoor tijdens een ontwerpbespreking had aangeraden de hulp van vrienden in te roepen voor het afronden van dit semester. Goed bedoelt, maar onrealistisch wanneer je je bedenkt dat iedereen op de universiteit in deze periode wel een paar handen extra kon gebruiken. Dus zat er niks anders op dan hard door te werken met de blik op oneindig. De dag erna kregen we met nog dertien dagen te gaan in de gipsruimte van onze studio een introductie tot de gipswereld. Een halve expert vertelde over de toepassing van silicone, spatels, zagen, gips, water, verhoudingen, de kracht van de nagel, grondplaten en goede planning. De gezichten van mijn collega-studenten, aangelicht door de twee dakramen van de studio, zag ik langzaam veranderen van zonnige lente naar stormachtige wanhoop. Het gipsen mocht dan de gaafste techniek ooit zijn voor je eindpresentatie, het toveren van een architectenbureau uit je mouw leek voor heel even de enige mogelijkheid te zijn om deze klus, naast twee knallende renders en twaalf tekeningen, te klaren.

Trappend met mijn rechterbeen fietste ik naar huis om direct aan de slag te gaan. In het gipsmodel moest het draaien om de gevel. Om deze te maken moesten er mallen worden gemaakt waarin het gips kon worden gegoten. Met slechts twee kilo silicone ter beschikking moest er slim worden gewerkt. Een kartonnen gevel werd de basis van een siliconenmal. De siliconenmal was het begin van tien keer gips gieten, de verschillende gipsdelen de basis van het model als geheel. Ik besloot het reliëf in de gevel te realiseren met 16 lagen karton van elk een halve millimeter dik, uitgesneden door de lasercutter van de ETH. Ik zie me nog staan in dat laserhokje met die enorme stapel karton. Het was zaterdagochtend acht uur, een slopende nacht tekenen en voorbereiding voorafgaand. Een verademing wanneer de felle laser haarfijn jouw ontwerp uit het karton laat verschijnen. Enkele uren later, na een korte powernap en een tekenmap vol gelaserd karton, was ik klaar voor de het plakwerk. Laagje voor laagje zag ik zo het reliëf in de gevel ontstaan en was ik twee dagen na de gips-introductie klaar voor het genieten van mijn siliconen mal. Een kelder, een nacht, een emmer silicone en een bos krullen. Nog tien uur drogen en het echte feest kon beginnen, dacht ik althans.

Een douche, een snelle pasta, een fysiotherapeut en weer verder. De vloer in de lobby moest worden vervangen, de kolommen in de lounge kregen een andere maat. Een snelle schets en dan verder op de computer. Via Google zocht ik naar meubels en houttexturen terwijl Cinema 4D render nummer 214 maakt van het semester. Na een lange avond fine-tunen besluit ik mijn computer de lobby op hoge resolutie te laten berekenen. Dit zal zeker twee uur duren, wat mij de tijd gaf naar de studio te fietsen. Het is de laatste week en dat is te zien aan onze werkplek. Een landschap van gevouwen posters, schetsrol, gips, etensresten en lege cola flesjes doet de studio langzaam in studentikoos oorlogsgebied veranderen. Ik zie gele gezichten en vraag mij af of dit vermoeidheid is of griep. Meiden die op het punt staan in huilen uit te barsten en iemand die met z’n hoofd in slaap is gevallen op z’n toetsenbord. Ik slik even en ben licht geshockeerd door de extremen die ik om me heen zie. Ik probeer me er niet te veel van aan te trekken en daal af naar de kelder. Ik tref er een met succes gegoten siliconenmal aan en krijg advies van iemand over het verwijderen van het karton. Op een plek waar nog geen twintig centimeter tafel vrij is, is het onmogelijk werken, dus besluit ik de klus thuis te klaren. Laagje voor laagje verwijder ik het karton tussen en rondom de siliconen gevel. Met een nagel krab ik uren lang de laatste restjes uit kozijnen en deuren. Klaar om te gieten.

In de laatste dagen voor de presentatie blijf ik pendelen tussen studio en huis om afwisselend te werken met computer en gips. Op de momenten dat mijn computer rekent aan de renders, sta ik in de gipsruimte in begipste werkkleren stukken gevel te gieten. Op de momenten dat ik plattegronden teken liggen mijn gevels te drogen. Ik leef in een roes en heb geen idee meer van tijd of plaats en verbaas me wanneer iemand zegt dat het al juni is en Zürich op zijn best zou moeten zijn. Het zal me een zorg zijn. Op een dieet van kiwi’s, tortellini, bananen, vitamine C tabletten en anti-griep oplossingen is het een kwestie van overleven.





Het is dinsdag 2 juni. Nog vierentwintig uur te gaan voor de presentatie. Het lijkt er sterk op dat ik elk uur nodig zal hebben en maak me op voor de extreemste eindsprint die ik ooit heb gemaakt. De plattegronden, doorsnedes en collages rond ik tegen de middag af waarop ik kan beginnen aan het layouten van mijn zes A0 panelen. Met een externe harde schijf reis ik af naar de studio waar de oorlogszone zo langzamerhand zijn hoogtepunt bereikt. Ik baan me een weg tussen de stapels papier en druk mijn posters af. Ik krijg te horen dat ik als een van de eerste studenten zal moeten presenteren en wordt verzocht punktlich om 9:00 aanwezig te zijn. Ik antwoord koel dat dit geen enkel probleem zal zijn. Met een rol posters onder de arm fiets ik opgelucht naar huis. Ik adem, ik adem uit en schets een planning in m’n hoofd. ‘Ik ga het gewoon redden’, hoor ik mij hardop denken. Die avond moet ik me hebben gevoeld als Ted van de Parre. Er lagen al vier stenen op de juiste plek, het was slechts een kwestie van de vijfde laatste en zwaarste steen op de benen leggen om deze vervolgens boven het zwaartepunt van het lichaam bovenop de sokkel te tillen. De afwijkende onderdelen van mijn gevel moesten nog worden gegoten, dus sta ik die avond samen met Jimi Hendrix op lichtsnelheid karton te snijden. Voorzien van mueslirepen en bekistingen rijd ik rond middernacht voor de laatste keer naar de studio. Er ligt inmiddels net zoveel gips naast de prullenbakken als erin, de stress gonst door de ruimte. Plek om te bewegen is er niet. Met zestig centimeter tussen de tafels sta je met de kont tegen elkaar aan te werken. Wanneer ik mijn grondplaat installeer op een schone werkplek wordt ik verbaasd aangekeken. Mensen die halverwege zijn met hun model vragen zich af hoe ver ik zal komen. Gedreven door adrenaline deel ik mede dat het helemaal af zal komen voordat de presentaties zullen beginnen. Ze wensen me succes. Voorbereid met werktekeningen, afwasmiddel, vaseline, tandenborstel, liniaal en stanleymes geef ik het startschot voor een nachtje power gipsen. Ik giet onderdelen, maak gipslijm tot in het oneindige en hoor niemand meer praten. Ik haast me over een vloer van gipszakken, mislukte gevels en brokken gips. Als schepje bovenop de reeds aanwezige stress moet het vervoer van het grote en zware model van de studio in het centrum naar de campus op de Hönggerberg zelf worden verzorgd. Het universiteitsbusje dat me eerder die nacht is toegezegd wordt om 6:00 bij het opkomen van de zon weer ontzegd. Gelukkig had ik zelf een half uur later een busje geregeld als solide backup. In tijden van crisis kun je beter afhankelijk zijn van jezelf, dan van anderen bleek ook nu. Ik schut nog steeds m’n hoofd als ik denk aan de twee uren die daarop volgden. Hoe ik met behulp van twintig seconden google maps aankom bij het juiste adres, hoe ik daar een kop koffie krijg aangeboden en deze afsla, netjes vraag om de sleutels van het busje, in een oefenhok samen met de eigenaar van het busje nog even een piano aflever, thuis mij nogmaals omkleed in mijn gispkleren, mijn gipsmodel tot ieders verbazing weet af te ronden bij terugkomst in de oorlogszone, mij thuis douche en aankleed in m’n beste kleren, voor het stoplicht in de file staat en een telefoontje krijg van de docent waar ik wel niet blijf en punktlich om 9:00 als Ted van de Parre himself met hulp van mijn Mexicaanse friend het gipsmodel op de aanwezige sokkel til, die nog geen vijf minuten droog heeft moeten zijn.

Over mijn ontwerp heb ik niet veel meer kunnen vertellen tijdens mijn presentatie. Uitgeput tot op het bot heb ik vooral de discussie, de kritiek en de goede beoordeling van professor en jury over me heen kunnen laten komen. Het was tijd voor rust. Veel rust, lange rust, verdiende rust. Dus lag ik afgelopen week op m’n rug naar het plafond te staren waarmee ik tijdens het semester al kennis had gemaakt. Mijn lies ontspant zich kostelijk, m’n rug viert een feest. Met de toewijding waarmee ik aan mijn project heb gewerkt, werk ik nu aan optimaal herstel. Dus kom ik nog steeds weinig in de stad en droom ik over verre landen vanuit mijn kamer. Met een mooie zomer op komst en een te gek nieuw semester in Berlijn beschouw ik mijzelf als een tevreden en optimistische kluizenaar die zich geduldig klaar maakt voor het volgende avontuur.

Presentatiepanelen (verkleind)