dinsdag 8 maart 2011

Echte Blues

De laatste dagen in Berlijn waren als alle andere laatste dagen in een stad. De stad voelde zich bedrogen, in de steek gelaten met z’n eigen ellende, fluitend naar het geluk dat zich had kunnen ontplooien. En al leek de schil al bereikt, het beste sap moest nog geperst worden. Met een sprint door de Neue National, een touch en go in het Bauhausarchief en een T-shirt voor een halve joet werd Berlijn afgesloten zoals het hem recht deed. Wanneer ik met m’n tas vol bureaucratie afreis naar de universiteit voor broodnodige administratie daal ik af in het metrostation op Hermannplatz. Weer de gezichten, weer de survival. Hoe zou het zijn er elke dag te staan met je straatkrant, je bleke vrienden, dromend van bevroren handcrème van de Trekpleister. Om de Blues te leren kennen, moet hij gespeeld worden, dus maak ik met m’n capuchon in het ondergrondse het beste plan dat ik tot dusver had gehad in Berlijn.

De voorlaatste dag Berlijn. Basel heeft z’n deuren al wagenwijd open staan en ik heb nog niet eens de helft van mijn dozen ingepakt. Wat weer een bende. Alle troep in Zwitserse categorieën, een rol tape en de juiste omhulsels. Kleine zakken, grote zakken, breekbaar en ongelooflijk verend. Ik kan misschien floppen in de architectuur, een verhuisbedrijf beginnen kan ik nu zeker. De avond valt in en wanneer ik voor de laatste keer de kolenkelder bezoek en merk dat het een van de koudste nachten in Berlijn is. Met een gevoelstemperatuur van min tien rijd ik toch nog een keer naar het zwembed. M’n gedachten schieten evenals de auto’s rakelings langs me heen. Inpakken, uitpakken, reizen, zwemmen, Berlijn administratie, Basel, bureaucultuur, Kebab, wijn, eten, gitaar. Blues! Vanavond dan maar? Met de borst vooruit en de gitaar op de rug? Geen straatkrant maar een serenade? De op Duitse wijze aangeleerde borstcrawl werkt als een speedboot in mijn lokale zwembad. Met de Blues in m’n hoofd en de geruststellende geur van chloor in m’n neus rijd ik na het zwemmen met een koude kop naar huis.

Ik stem m’n gitaar en bereik Hermannplatz in gedachten eerder dan in gedaante. Met de contradictie van een lange onderbroek en een oude spijkerbroek met grote gaten probeer ik m’n outfit af te stemmen op m’n omgeving van die avond. Dikke trui, leren jack en een plectrum. Tijd om te gaan. Met koude vingertoppen loop ik langs cafés die naar appeltabak ruiken en bakkerijen die nog zoeter bakken. Het currywurst tentje blaast z’n laatste patatlucht uit en ik dwaal af naar de ondergrondse wereld van Hermannplatz. Ik heb nog geen vijf treden gelopen of ik voel me al een ander mens. Desalniettemin probeer ik me te verstoppen achter m’n gitaar wat redelijk moeilijk is wanneer hij op je rug zit. Op het moment dat ik het perron bereik kom ik direct een collega tegen. Jaar of vijftig, wit haar, naast gitaar op de rug, een mand met een hond. Ik krijg een knipoog en blijk direct te zijn geaccepteerd in het nachtelijke leven van de twintig-cent-stukken. Met z’n ogen stuurt weet hij me nog snel een kant op te sturen; jij naar links, ik naar rechts. De zenuwen gieren door m’n lichaam. Twee haltes zeg ik tegen mezelf, dan stap je over, stap je in, en begin je te spelen.

En daar zat ik dan. Op een metrobankje tussen wildvreemde nachtgangers gitaar te spelen. Ik had nog maar drie akkoorden gespeeld of er werden al twee portemonnees getrokken. Verdorie, had ik dan moeten zeggen dat het om de muziek ging en niet om het geld? Onwennig trek ik m’n zwarte muts uit m’n lerenjack en maak er snel een bakje van. Het begin van een onvergetelijke avond.

Het duurde niet lang totdat ik moeiteloos elk station van coupé wisselde en van mijn zitplek een staplek had gemaakt. Door m’n schaamte achter me te laten was ik het hoofdpodium opgeklommen en voorzaag ik de Duitse hoofdstad van mijn eerste solo optreden ooit. Aangemoedigd door een dronken puber voorzag ik de Blues van een tekst en speelde ik nummers op verzoek. Een treurig lied voor een gebroken hart, een Bossa voor wat Brazilianen. Op sommige moment werd er zelfs voor mij gespeeld, door mensen die evenals ik ook wel een keer in de metro wilden spelen. Net op het moment dat de show voorbij leek en ik alleen in de metro zat, uitkijkend over Berlijn, nog steeds spelend, zie ik op het andere perron een enorme groep studenten staan. Met m’n gitaar hoes in m’n linker- en m’n gitaar in m’n rechterhand schiet ik mijn coupé uit en probeer ik via gietijzeren trappen het andere perron te bereiken. Halverwege tref ik nog een collega gitarist, ditmaal met elektrische gitaar. Precies onder de rails speelt hij rock ’n roll op een versterkertje van 30x30 cm. Lang haar, ingevallen gezicht. Geen tijd om bij te kletsen. Ik ren verder en schiet de coupé net voordat de gele deuren zich sluiten. Ik wordt onthaald met gejuich. Spanjaarden. Altijd goed. ‘Een beetje muziek?’ vraag ik in m’n beste Spaans; er wordt nog harder geschreeuwd. Ik speel Dylan met een Spaanse beat en probeer me in surfpositie staande te houden in een schommelde metro terwijl ik wordt gefilmd door een Iphone. Of ik ook Spaans ben is de vraag. Ik schud me hoofd en antwoord dat ik uit Argentinie kom; de kers op de taart klaarblijkelijk; er worden portemonnees getrokken en men brult van het lachen. Met een Argentijnse grijns verlaat ik de coupé . Ik schud m’n hoofd en lach om mezelf. Troubaloer op z’n best.

Met een volle muts en een brandend hart arriveer ik een kwartier na middernacht op Hermannplatz. Ik heb besloten mijn geld binnen de scene te besteden en bied een straatkrantverkoper wat te eten aan. Honger had ie niet, maar iets te drinken kon ik hem graag aanbieden. Dus sta ik die nacht in een kebabzaak met een verslaafde te genieten van het leven. Wanneer ik de volgende morgen op Hermannplatz het aandoenlijke ‘Alzheimer-echtpaar’ hun gebreide handschoenen zie verkopen heb ik een bestemming gevonden voor mijn laatst verdiende euro’s uit de Bluesindustrie. Met de afgeknipte vingertoppen van mijn nieuwe handschoenen heb ik nu ’s morgens nog steeds koude vingertoppen, maar kan ik een overvloedig Basel tenminste mijn warme handpalmen naar de hemel richten voor een Zwitserse gunst. Een Zwitserse Frank voor een leven vol Blues en geluk.